In hoofdstuk 49 van de Regel van St. Benedictus lezen we:
In de dagen van de veertigdaagse vasten ontvangen allen een Bijbelboek, ieder het zijne, dat zij in volgorde van het begin tot het einde moeten lezen. Deze boeken worden op de eerste dag van de vasten uitgereikt.
Dit jaar heeft zuster Martha, onze abdis, ons het Boek der Psalmen aangewezen om te lezen in deze voorbereidingstijd op Pasen. We zingen en bidden deze psalmen dagelijks in het koorgebed, dus het zijn vertrouwde teksten. Daarin schuilt natuurlijk het gevaar dat we ‘op de automatische piloot’ gaan: we zingen de psalmen terwijl onze gedachten afglijden…
Het is dus vruchtbaar weer eens bewust stil te staan bij de rijke inhoud van de psalmen.
We vinden er alles wat goddelijk en menselijk is:
redenen om God te prijzen om zijn goedheid, zijn weldaden,
verzoeken om zijn bijstand, wijsheid, genade,
klachten om alle onrecht, leugen en geweld,
schreeuwen om uitkomst bij noodsituaties,
tegen alle wanhoop in blijven hopen,
vertrouwen, zich vasthoudend aan zijn belofte.
Geen situatie zo benauwd of beangstigend,
of de psalmen geven er woorden aan.
Als onze gedachten tot gebed worden
vinden we gehoor.
We zijn niet alleen.
Met Jezus zijn we op weg.
Hij draagt ons lijden met zich mee,
Met Hem zullen we mogen verrijzen.